De jaarlijkse prik - meer gewoonte dan wetenschap
Katten
moeten jaarlijks worden gevaccineerd, zo staat het in de meeste brochures en
kattenboeken. Ook op de website van de Duitse Vereniging van Praktiserende
Dierenartsen wordt dit beweerd. Waarom eigenlijk? Waarom worden mensen niet
ieder jaar gevaccineerd? Tenslotte hebben primaten en kleine zoogdieren toch een
redelijk gelijksoortig immuunsysteem.
Met
toestemming van de auteur Monika Peichl en de Duitse Ragdoll vereniging volgt
hier de Nederlandse vertaling van een artikel over vaccinaties van katten uit
het blad Ragdoll-News, uitgave 4/2002, juli - augustus.
Waarom katten in de VS
niet meer jaarlijks worden gevaccineerd
Inhoud
:
1.
De routineprikken: risicovol en vaak onnodig
2.
De duistere oorsprong van een jaarschema
3.
Vaccineren we teveel ?
4.
Onderzoekers worden actief
5.
Bescherming door vaccinatie werkt vele jaren
6.
Nieuw officieel vaccinatieschema in de VS
6.1.
Noodzakelijke vaccinaties voor alle katten
6.2.
Optionele vaccinaties
7.
Vaccinatiesarcoom (huidkankergezwellen ten gevolge van vaccinaties) - voorkomen
is mogelijk
8.
Pas op met spuiten!
9.
Nog veel geschilpunten
10.
Weerstand tegen het nieuwe vaccinatieschema
11.
Voor de zekerheid de antistofconcentratie meten?
12.
Een voorlopig compromis
13.
De situatie in Duitsland
14.
De verantwoordelijkheid van de dierenarts
15.
Een gewoonte kan een behandelingsfout zijn
16.
Vaccineren - ja, maar met mate.
Het
antwoord: katten (en honden) hoeven helemaal niet jaarlijks te worden
gevaccineerd tegen virusinfecties. De jaarlijkse herhaling is voor de meeste
vaccinaties niet wetenschappelijk gemotiveerd - en is ook nooit gemotiveerd. In
de VS wordt daar al jarenlang openlijk over gediscussieerd en er werd vooral
onderzoek naar gedaan. Dit alles mondde tenslotte uit in nieuwe
vaccinatierichtlijnen.
De
mening van radicale vaccinatietegenstanders wordt in de hierna volgende tekst
buiten beschouwing gelaten. Het gaat hier uitsluitend om de wetenschappelijke
inzichten en meningen van serieuze, in het vakgebied erkende wetenschappers.
1.
De routineprikken: risicovol en vaak onnodig.
De
wetenschappelijke kritiek op de gebruikelijke vaccinatiepraktijk werd door een
tweetal factoren veroorzaakt:
Ten
eerste worden er steeds meer gevaarlijke gevolgen van vaccinaties waargenomen:
allergische reacties met braken en diarree, het in shock raken (anaphylactische
shock), de vaak dodelijke huidkankergezwellen (sarcoom) ten gevolge van het
vaccineren van katten (vaccinatiegerelateerde feline sarcoom), een kwaadaardige
tumorvorm waaraan in de VS naar schatting jaarlijks 22.000 katten ziek worden,
gevallen van immuunziekten en andere ziektegevallen.
Ten
tweede vroegen Amerikaanse onderzoekers zich af waarom mensen slechts met
tussenpozen van vele jaren worden gevaccineerd (tegen vele ziekten slechts
eenmaal als kind), terwijl katten en honden ieder jaar moeten worden
gevaccineerd. Een redelijk motief hiervoor werd niet gevonden. In de
gebruiksaanwijzing van veterinaire vaccins (de bijsluiter), wordt simpelweg
aanbevolen de vaccinatie jaarlijks te herhalen.
Feit
is dat de werkelijke duur van de bescherming na een vaccinatie zelfs bij de
vaccinproducenten niet bekend is, omdat zij dat niet onderzoeken. En wanneer
deze gegevens bij hen wel bekend zijn, zullen zij deze meestal niet openbaar
maken. Voor de vergunning tot het op de markt mogen brengen van een vaccin is
het wettelijk niet verplicht dat de fabrikant de duur van de bescherming
onderzoekt en vermeld. Voor het eerst sinds jaren wordt in de VS, voor het
afgeven van nieuwe vergunningen, de werking over de periode van één jaar
onderzocht, de maximale duur van de bescherming behoeft ook tot op heden niet te
worden onderzocht. De zaak ligt anders voor de hondsdolheidvaccins (in de VS
intussen ook verkrijgbaar met een bewezen beschermingsduur van drie jaar).
Overigens golden er voor hondsdolheidvaccins vroeger ook al strengere regels
omdat de ziekte op mensen overdraagbaar is. In het verleden werd dan ook al
getest op een beschermingsduur van één jaar. De regelgeving voor het
verkrijgen van een vergunning tot het op de markt brengen van veterinaire
vaccins, is in Europa praktisch overeenkomstig met die van de VS. Ook in
Duitsland worden geen onderzoeken naar de beschermingsduur verlangd, wat de
fabrikant als interval voor het herhalen van de vaccinatie opgeeft, wordt aan
hem overgelaten.
De
duistere oorsprong van een jaarschema.
De
oorsprong van de aanbeveling tot het jaarlijks opnieuw vaccineren op bijsluiters
'is mij niet bekend', schrijft David R. Hustead, medewerker van het
farmaceutische bedrijf Fort Dodge in het artikel 'Why do vaccine labels say the
funny things they do?' ('Waarom zijn op vaccinbijsluiters zulke komische zaken
vermeld?', in het boek 'Veterinary Vaccins and Diagnostics', 1999). Mensen die
ouder zijn dan ik zeggen mij dat deze aanbeveling op de eerste plaats - op basis
van experimentele resultaten - op hondsdolheidvaccins is toegepast en vervolgens
op andere producten. In de VS moet voor nieuwe producten voortaan, zoals eerder
genoemd, het ‘éénjarige onderzoek’ worden uitgevoerd. Voor
vaccingebruikers is het volgens Hustead echter niet duidelijk of de éénjarige
herhalingsaanbeveling op de bijsluiter ook werkelijk op door de fabrikant
uitgevoerd onderzoek berust, temeer daar dit slechts voor het verkrijgen van
nieuwe vergunningen is voorgeschreven. En uit de aanbeveling voor een éénjarige
herhalingsvaccinatie, al dan niet gefundeerd op grond van een onderzoek, blijkt
niet of dit het meest efficiënte of beste interval is voor een
herhalingsvaccinatie. 'Onderzoeken om vast te stellen wat het beste interval is
voor een herhalingsvaccinatie zijn zeer complex en vallen meestal buiten het
financiële bereik van de vaccinfabrikanten', luidt Husteads’ veelzeggende
commentaar. Volgens inlichtingen van een ingewijde is de oorsprong van de
aanbeveling voor een éénjarige herhalingsvaccinatie in Duitsland net zo
merkwaardig als in de VS. De veterinaire autoriteiten hebben voor de geldigheid
van hondsdolheidvaccinaties de willekeurige tijdsduur van één jaar
vastgesteld, en is dit overgenomen voor vaccins die vaak in combinatie met het
hondsdolheidvaccin worden toegepast. De hondsdolheidvaccins zijn daarmee
maatgevend geweest voor andere vaccins.
Vaccineren
we teveel?
In
1995 stelde journaliste en dierenarts Dr. Carin A. Smith aan een aantal
vaccinatiedeskundigen de vraag: 'Vaccineren we teveel?'. De dierenartsen waren
het in principe met elkaar eens: ja, er wordt teveel gevaccineerd (Journal of
the American Veterinary Medical Society, JAVMA, August 1995). In hoofdzaak
bekritiseerden de deskundigen het ontbreken van een wetenschappelijke basis voor
het jaarlijks vaccineren. Bovendien worden veel dieren zonder reëel
besmettingsrisico gevaccineerd. Vanwege het toenemende aantal nevenwerkingen kan
men er niet meer van uitgaan dat wanneer het vaccineren van dieren niet baat het
ook niet schaadt. Ook voor het vaccineren moet het geneeskundige principe
gelden: geneeskundig handelen mag de patiënt niet schaden (Latijn: primum nil
nocere).
In
1997 schreef professor Niels C. Pedersen van de universiteit van Californië in
Davis: 'Veel dierenartsen en een nog groter aantal bezitters van patiënten
twijfelen aan de medische basis voor het routinematig jaarlijks vaccineren van
huisdieren, en met recht. Deze praktijk is niet te verdedigen, dus waarom zouden
we daarover nog langer van gedachten wisselen of dit thema negeren?' (Proceedings of the American Animal Hospital
Association, 1997).
Wetenschappers
worden actief.
Vooral
de steeds vaker optredende huidkankergezwellen (vaccinatiesarcomen) ten gevolge
van vaccinaties bij katten brachten het onderzoek in een versnelling (zie punt
7). Amerikaanse vaccindeskundigen en virologen onderzochten vanaf het begin van
de 90-er jaren hoelang de immuniteit na het vaccineren tegen virusziektes
aanhoudt en kwamen tot de ontdekking dat dit veel langer dan één jaar is. Ook
werd aangetoond, dat de immuniteit na herhalingsvaccinaties in de meeste
gevallen niet significant langer aanhoudt. De nieuwe vaccinatie gaat feitelijk
verloren. Door de aanwezige immuniteit wordt het vaccin onschadelijk gemaakt,
zoals ook een echte ziekteverwekker onschadelijk wordt gemaakt.
Professor
Ronald D. Schultz van de universiteit van Wisconsin onderzocht het
antistoffengehalte in het bloed van katten en honden na een herhalingsvaccinatie
en stelde vast dat het gehalte aan antistoffen niet significant gestegen was. In
dit verband houdt een significante stijging minstens het viervoudige in. Bij een
groep van 106 honden werd na een herhalingsvaccinatie tegen het Parvovirus
slechts bij één dier een ongeveer viervoudige antistofconcentratie gemeten.
Deze hond had voor de herhalingsvaccinatie een zeer lage antistofconcentratie
(kennelijk een dier waarbij de vaccinatie geen effect had, een
'vaccinatieweigeraar').
Ook
Schultz stelde vast dat: 'de aanbeveling tot het jaarlijks herhalen van een
vaccinatie niet door wetenschappelijk onderzoek bewezen is, en men zal voor vele
van de gebruikte producten in de literatuur geen publicaties vinden waarin de
noodzakelijkheid van een jaarlijkse vaccinatie wordt aangetoond' (Veterinary
Medicine, maart 1998).
Bescherming
door vaccinatie werkt vele jaren.
De
voor kattenhouders belangrijkste onderzoeken zijn die van Fred W. Scott (Cornell
University) en zijn medewerkers. Hij onderzocht de duur van de immuniteit bij
vaccinaties tegen de besmettelijke kattenziekte (Panleukopenie, veroorzaakt door
het feline Parvovirus) en niesziekte (Herpes- en Calicivirus), gedurende een
periode van 7,5 jaar. Hiervoor werd een in de handel verkrijgbaar cocktailvaccin
met drie soorten geïnactiveerde virussen toegepast. De kittens kregen op een
leeftijd van 8 en 12 weken een basisvaccinatie en werden daarna niet meer
gevaccineerd. Zij bleken nog 7,5 jaar later, wanneer er een ziekteverwekker bij
hen werd toegediend, over een goede immuniteit te beschikken. De bescherming
tegen de kattenziekte bedroeg praktisch 100%, de bescherming tegen het Herpes-
en Calicivirus bedroeg 52, respectievelijk 63 procent. De vaccinatie tegen
niesziekte voorkwam de ziekte niet volledig, maar dit is bij pas gevaccineerde
of opnieuw gevaccineerde katten ook het geval. Deze vaccinatie kan een
besmetting vaak niet verhinderen maar werkt beslist verzachtend op het verloop
van de ziekte. In de studiegroep van niet gevaccineerde katten werden enkele
dieren zwaar ziek.
Scotts
kwam tot de volgende aanbeveling: 'De vaccinfabrikanten moeten hun vaccins op
een langere beschermingsduur onderzoeken en in de bijsluiter een realistische
duur van de bescherming aangeven' (Feline
Practice, juli-augustus 1997; en het Journal of Veterinary Research, mei 1999;
voor deze test werd het vaccin Fel-O-Vac van Fort Dodge Laboratories gebruikt).
Nieuw
officiële vaccinatieschema in de VS.
Op
basis van nieuwe onderzoeksresultaten hebben de American Association of Feline
Practioners (AAFP, federatie van praktiserende Kattenartsen) en de Academy of
Feline Medicine (AFM, wetenschappelijke vereniging van Kattenspecialisten) eind
1997 een nieuw vaccinatieschema voor katten opgesteld. Het schema wordt
inmiddels door veel universitaire dierenklinieken toegepast. De zelfstandige
dierenartsen hebben wat langer tijd nodig er op over te gaan, daar het hen in de
portemonnee treft (zie punt 10). De nieuwe richtlijnen onderscheiden
noodzakelijke en optionele vaccinaties en bevelen aan om, na de basisvaccinatie
van kittens, bij het bereiken van het eerste levensjaar een herhalingsvaccinatie
te geven, en daarna een herhalingsinterval van drie jaar aan te houden voor de
noodzakelijke vaccinaties.
Het
'Vaccination Report 1998', waarin de nieuwe richtlijnen uitvoerig worden
gemotiveerd en uiteengezet, werd geactualiseerd in 2000. De aanbevelingen voor
het verlengen van de intervallen zijn niet veranderd. Het nieuwe rapport betreft
verder aanvullende aspecten, zoals de aansprakelijkheid van dierenartsen en
vaccinbijsluiters. In de inleiding wordt er nog eens zeer duidelijk op gewezen
waar het bij het vaccineren vooral op aan komt. Een gedeelte uit de inleiding:
'Vaccins spelen een belangrijke rol bij het bestrijden van infectieziekten. De
meeste vaccins geven echter noch een volledige bescherming tegen infectie of
ziekte, noch geven ze bij alle katten eenzelfde mate van bescherming. Factoren
die de vaccinatie van een kat negatief kunnen beïnvloeden zijn: antistoffen van
de moeder, aangeboren of verworven immuniteitszwakte, bestaande ziekten,
ontoereikende voeding, weerstandverzwakkende medicamenten en stress (tengevolge
van teveel dieren bij elkaar in een ruimte onder slechte hygiënische
omstandigheden). Alles zal in het werk moeten worden gesteld om er zeker van te
zijn dat de patiënten gezond zijn ten tijde van de vaccinatie. Daar alleen een
vaccinatie katten niet volledig beschermt tegen infectie en ziekte, moeten de
omgevingsvoorwaarden zoals hygiëne in acht worden genomen en moet getracht
worden om de contacten met ziekteverwekkers tot een minimum te beperken.'
Verder
schrijven de onderzoekers van de AAFP/AFM voor :
-
wanneer er risico van besmetting bestaat zoveel mogelijk exemplaren van een
groep vaccineren,
-
ieder dier slechts zo vaak vaccineren als nodig is en
-
slechts tegen verwekkers vaccineren wanneer besmetting mogelijk is en het risico
op ziekte aanwezig is.
Kittens
onder de 16 weken zijn in het algemeen vatbaarder voor infecties dan volwassen
katten en kunnen dan ook eerder zwaar ziek worden. Daarom vormen kittens de
hoofddoelgroep voor vaccinaties. Verstoring door antistoffen van de moeder is er
de oorzaak van dat vele katten na het vaccineren niet immuun zijn. Op grond
hiervan is een serie van vaccinaties voor kittens van onder de 12 weken nodig.
Indien nodig moet de vaccinatiebehoefte van volwassen katten minstens eenmaal
per jaar gecontroleerd en zonodig aangepast worden, met inachtneming van de
risico’s.
Noodzakelijke
vaccinaties voor alle katten.
Kattenziekte
(Panleukopenie): @T:basisvaccinatie
gedurende de kittenleeftijd, na 1 jaar herhalen en daarna om de 3 jaar herhalen.
Kattenniesziekte:
@T:basisvaccinatie
gedurende de kittenleeftijd, na 1 jaar herhalen en daarna om de 3 jaar herhalen.
Belangrijk: bij niesziekte moet slechts tegen het Herpes- en het Calicivirus
worden gevaccineerd. Vaccineren tegen Chlamydia, waarbij de antistof vaak wordt
gecombineerd met het vaccin voor niesziekte, is meestal overbodig. Chlamydia
veroorzaakt geen levensbedreigende ziekte en is normaal slechts een probleem
voor dierenasiels en kattenfokkerijen. Deze vaccinatie biedt, net zoals bij het
Herpes- en Calicivirus, geen volledige bescherming, reden waarom ondanks het
vaccineren de ziekte toch kan optreden.
Herpesvirus:
@T:Herpesinfecties
kunnen in kattenfokkerijen en dierenasiels zeer hardnekkig zijn en steeds weer
opnieuw optreden. Vele deskundigen, zoals bijvoorbeeld professor Marian Horzinek
uit Utrecht, bevelen in zulke gevallen aan om elke vier tot zes maanden opnieuw
te vaccineren.
Dit
vindt professor Ronald D. Schultz echter onzinnig, hij vraagt zich af waarom,
daar de vraag zich opdringt of het driejaarlijkse vaccinatieschema sowieso
eigenlijk wel op groepen katten kan worden toegepast waarin steeds weer
infecties optreden door een verminderde afweer (meestal veroorzaakt door
langdurige stress).
In
een correspondentie met professor Ronald Schulz stelt hij hierover: 'Tweemaal
per jaar tegen Herpes vaccineren lijkt mij nutteloos, het zal de kans op het
optreden van immuniteitsziekten verhogen. Ironisch genoeg is het zo dat katten
die steeds virusdeeltjes uitscheiden, het immuunsysteem van katten in hun
directe omgeving zullen stimuleren, op deze wijze 'enten' zij de andere katten.
Dit is een onderdeel van de natuurlijke stimulatie van het immuunsysteem, wat in
een gevaccineerde populatie voortdurend plaatsvindt. Risico bestaat er voor
katten welke niet worden gevaccineerd, voor zeer jonge of zeer oude katten of
katten waarvan de immuniteit ernstig verzwakt is. Deze afweerzwakke katten moet
men zomogelijk geïsoleerd houden, de normale gezonde en gevaccineerde katten
zijn immuun en zullen niet of slechts licht ziek worden door de infectie.'
Calicivirus:
@T:Het
Calicivirus behoort tot de verwekkers welke in kattenfokkerijen, dierenasiels en
in andere grote groepen katten tot problemen leiden, dit ondanks vaccinatie.
Bescherming door vaccinatie kan alleen de acute vorm van de ziekte verzachten,
zo bevestigde de Amerikaanse viroloog professor Niels Pedersen in november 2000
op een dierenartsencongres in Düsseldorf. Typische aanwijzingen van een acute
Calicivirus-infectie zijn hinken, mank- en kreupelheid (waarschijnlijk doordat
het virus zich in de gewrichten nestelt) en koorts. Er is geen Calicivaccin dat
de aansluitende status van virusdrager kan voorkomen of beschermt tegen
chronische ziektebeelden zoals ernstige zweren in de bekholte en het tandvlees.
'Hoe meer men vaccineert, hoe langer het stadium van virusdrager aan zal
houden', zegt Pedersen. 'Het voorkomen van Calcivirusdragers is het hoogst in
sterk gevaccineerde groepen katten en is feitelijk sedert de invoering van deze
vaccinatie gestegen.' Tot 25 procent van de katten, die de acute vorm van de
ziekte doorstaan hebben, scheiden het virus nog lange tijd uit. Gelukkig blijven
symptomen bij de meeste Calicivirusdragers uit.
Optionele
vaccinaties. (slechts voor katten met een realistisch
besmettingsrisico)
Hondsdolheid:
eerste
vaccinatie in de kittenleeftijd, herhaling na 1 jaar, daarna om de 3 jaar
herhalen. Hondsdolheidvaccinaties voor loslopende huisdieren zijn in de VS en in
vele Duitse deelstaten wettelijk voorgeschreven. Daar er intussen
hondsdolheidvaccins met een bewezen driejarige beschermingsduur verkrijgbaar
zijn, beveelt de AAFP ook hiervoor een driejaarlijks interval aan, zo lang dit
niet in strijd is met andere regelingen binnen de VS. Daar waar de jaarlijkse
vaccinatie verplicht is, dienen de autoriteiten verzocht te worden de
driejaarlijkse producten te erkennen. Ook van de in Duitsland verkrijgbare
hondsdolheidvaccins is bekend dat deze minstens drie jaar bescherming bieden, de
fabrikanten beschikken over relevante onderzoeksgegevens. Desondanks worden deze
vaccins nog steeds verkocht voor de jaarlijkse herhalingsvaccinatie.
Daar
hondsdolheid in Duitsland zeer verbreid is, komt deze vaccinatie zeer vaak voor.
Door vaccinatie acties bij vossen is het aantal gevallen sterk teruggelopen,
zodat men de routinematige hondsdolheidvaccinatie van loslopende dieren wellicht
ook eens moet heroverwegen. Naar opgaaf van het Scientific Veterinary Committee
on Rabies (Wetenschappelijke Veterinaire Commissie ter zake Hondsdolheid) in de
Europese Unie (een officiële veterinaire commissie die de uitbreiding van
hondsdolheid in de Europese Unie heeft onderzocht), is het aantal ambtelijk
geregistreerde gevallen van hondsdolheid tussen 1986 en 1996 sterk teruggelopen,
zowel bij vossen en vee als bij huisdieren. In Duitsland liep het aantal
gevallen van hondsdolheid bij katten en honden terug van 351 in 1986 naar acht
in 1996. Dierenartsen moeten het reële risico op hondsdolheidinfecties in hun
werkgebied hierdoor nu op ongeveer de helft van de oorspronkelijke waarde in
kunnen schatten. Echte huiskatten hebben deze vaccinatie meestal niet nodig. Er
moet echter wel worden gevaccineerd wanneer de kat in een dierenpension of
-asiel terecht komt, omdat deze inrichtingen daarop staan. Wordt een kat op een
buitenlandse reis meegenomen dan moet men meestal, al naar gelang de regels van
het te bezoeken land, een vaccinatiebewijs kunnen overleggen.
Feline
leukemievirus-infectie (FeLV):
Voor het begrip 'feline
leukemievirus-infectie' wordt bijna altijd 'leukocytose (overmatige hoeveelheid
witte bloedlichaampjes, leukocyten, in het bloed) als synoniem gebruikt, wat
echter niet correct is. Leukocytose is een verzamelbegrip voor een ziektebeeld
wat onder andere door lymfomen (lymfkliergezwellen), leukemie (bloedkanker) en
fibrosarcomen (bindweefselgezwellen) veroorzaakt kan worden. Ook bij
FeLV-infecties kunnen vormen van kanker optreden, maar bij de meeste lymfomen is
FeLV niet de werkelijke oorzaak. Er kan slechts worden gevaccineerd tegen het
FeLV, niet tegen de andere oorzaken van leukocytose. De FeLV-vaccinatie wordt in
het nieuwe vaccinatieschema van de AAFP voor alle katten aanbevolen die: vrij
loslopen, in contact kunnen komen met vrij loslopende katten of in contact
kunnen komen met FeLV-positieve katten, dan wel katten met een onduidelijke
FeLV-status. Alleen de FeLV-negatieve katten moeten worden gevaccineerd, dat wil
zeggen dat de te vaccineren katten vooraf eerst moeten worden onderzocht.
Volgens het AAFP-vaccinatiesplan krijgen kittens een basisvaccinatie, daarna
jaarlijks een herhalingsvaccinatie.
Enkele
deskundigen, waaronder professor Alice Wolf van de Texas A&M University in
Austin, hebben zich echter tegen de jaarlijkse FeLV-vaccinatie uitgesproken,
daar gezonde volwassen katten al een goede lichaamseigen afweer tegen dit virus
bezitten. Volgens hen kan vanaf het tweede volle levensjaar de vaccinatie worden
stopgezet. De AAFP heeft de aanbeveling voor een jaarlijks hervaccinatie zelf
gerelativeerd: er wordt een interval van één jaar aangeraden omdat er voor
FeLV nog geen gegevens voorhanden zijn van onderzoeken betreffende de
beschermingsduur. Professor Hans Lutz uit Zürich heeft op het
dierenartsencongres in Düsseldorf de volgende 'persoonlijke' aanbeveling
gegeven: katten, waarbij contact met het FeLV niet kan worden uitgesloten,
moeten in de leeftijd van 9 tot 12 weken een basisvaccinatie krijgen, daarna
moeten ze tot het derde levensjaar jaarlijks gevaccineerd worden en daarna
slechts om de drie jaar.
Op
hetzelfde congres verklaarde de universitair docente Dr. Karin Hartmann uit München,
dat de frequentie van FeLV-infecties overal in Europa afneemt, sinds 1988/89 is
deze gehalveerd naar 2,8 procent ten gevolge van het vaccineren en het
elimineren van geïnfecteerde katten. Deze deskundige was van mening dat veel
katten onnodig tegen het FeLV worden gevaccineerd en gaf de aanbeveling om
'beperkter' te vaccineren.
Tijdens
een onderzoek met gevaccineerde katten, die samen werden gehouden met katten die
het FeLV afscheidden, werd een beschermingsduur van meer dan acht jaar
vastgesteld. De gevaccineerde katten werden door het contact met de FeLV-geïnfecteerde
katten, regelmatig opnieuw 'gevaccineerd' ('booster'). Tegen deze achtergrond
lijkt het nut van de levenslange jaarlijkse herhaling van de FeLV-vaccinatie bij
loslopende katten nogal twijfelachtig. Door het contact met katten die FeLV
uitscheiden krijgen ze hun jaarlijkse 'booster' op natuurlijke wijze, terwijl
tegelijkertijd hun immuunsysteem leert steeds efficiënter met het FeLV af te
rekenen.
Volgens
de AAFP zijn niet alle FeLV-vaccins even effectief. De Veterinaire Kliniek van
de Universiteit van Colorado bijvoorbeeld, prefereert voor hun vaccinatieschema
het product Fel-O-Vax Lv-K van Fort Dodge. Op het congres in Düsseldorf
verklaarde professor Marian Horzinek dat uit de onderzoeksresultaten met drie
verschillende vaccins, het Franse fabrikaat Vibac de beste resultaten
opgeleverde, gevolgd door het Fort-Dodge-vaccin.
Feline
Infectieuze Peritonitis (FIP, besmettelijke buikvliesontsteking veroorzaakt door
het Coronavirus): @T:het vaccin tegen deze
zo gevreesde ziekte staat in de VS evenzeer ter discussie als in Duitsland.
Onafhankelijke onderzoeken hebben volgens Amerikaanse onderzoekers aangetoond
dat de werkzaamheid van de vaccins lang niet zo goed is als de fabrikanten ervan
beweren. De deskundigen van de AAFP-groep, die de nieuwe vaccinatierichtlijnen
uitwerkten, konden het hierover niet eens worden. De meerderheid sprak er zich
voor uit om alleen die katten te vaccineren die een bijzonder risico lopen,
bijvoorbeeld katten in populaties waar deze ziekte al is opgetreden. Over de
daadwerkelijke duur van de bescherming na de vaccinaties is hierover, door het
ontbreken van onderzoeken, nog niets bekend.
Het
Coronavirus komt zeer veel voor, meer dan 80% van alle katten draagt het bij
zich. Het veroorzaakt diarree die gewoonlijk weer snel verdwijnt. De meeste
Coronavirusdragers krijgen geen buikvliesontsteking. 'Het betreft nooit een
buikvliesontsteking-epidemie, het is een sporadisch voorkomend ziektebeeld',
volgens professor Lutz. Bij de mutatie van het Corona-virus tot de gevaarlijke
virusvariant die buikvliesontsteking veroorzaakt, is waarschijnlijk stress een
oorzaak. Typerend bij FIP-gevallen is dan ook dat ze vaak voorkomen zodra een
jonge kat in een nieuwe omgeving wordt geplaatst, plotseling wordt het dier dan
doodziek, al kunnen ook oudere katten aan FIP lijden.
Zou
de vaccinatie met het oog op het wijdverbreide voorkomen van het Coronavirus nog
wel enig effect hebben? Professor Niels Pedersen beantwoordde deze vraag in Düsseldorf
zeer duidelijk: 'Een vaccinatie tegen buikvliesontsteking is absoluut
ongevaarlijk, het brengt geld op maar het heeft geen enkele zin.'
Vaccinatiesarcoom
(huidkankergezwellen ten gevolge van vaccinaties) –voorkomen is mogelijk.
Vaccinatiesarcomen
(huidkankergezwellen) of vaccin-geassocieerde fibrosarcomen zijn kwaadaardige
kankergezwellen, die een paar weken of maanden na een vaccinatie, ter plaatse
van de injectie als knobbels onder de huid optreden en zeer breed uit kunnen
woekeren. In de Amerikaanse diergeneeskunde wordt aan de samenhang tussen
vaccineren en het ontstaan van vaccinatiesarcoom niet meer getwijfeld. In
Duitsland neigt men ertoe dit thema te veronachtzamen. Een groot
diergeneeskundig laboratorium heeft al in 1998 in een circulaire aan haar
klanten (dierenartsen), erop gewezen dat het vaccinatiesarcoom ook in Duitsland
steeds vaker voorkomt. Volgens gegevens van dit laboratorium waren vrijwel alle
door dierenartsen ingezonden sarcoomweefselmonsters afkomstig van
vaccinatieplaatsen in de huid. Ook de in Duitsland zeer bekende professor Dr.
Marian Horzinek van de Universiteit Utrecht schrijft in een informatieblad voor
dierenartsen: 'door navraag bij deelnemers aan een congres in Duitsland werd mij
duidelijk, dat vrijwel alle collegae zulke tumoren op de plaats van een
vaccinatie gezien hebben'. Dr. Herman Egberink, een medewerker van Horzinek,
beweerde dat men in Nederland nauwelijks een vaccinatiesarcoom kan waarnemen: in
Nederland komen hondsdolheid- en FeLV-infecties zo weinig voor, dat katten daar
gewoonlijk niet tegen worden gevaccineerd (mondelinge inlichting van Egberink).
Niet
elk sarcoom bij katten is een vaccinatiesarcoom maar dit is toch wel zodanig
vaak het geval dat het tijd is om hiertegen maatregelen te nemen. De frequentie
ervan wordt in de onderzoeksliteratuur aangegeven met 1 tot 3,6 gevallen per
10.000 vaccinaties. Dit risico is naar mening van vooraanstaande Amerikaanse
dierenartsen niet te tolereren en reden genoeg de tot dusver gehanteerde
vaccinatiepraktijk te heroverwegen. Katten die ziek worden ten gevolge van
vaccinatiesarcoom zijn vaak katten die al vele malen een jaarlijkse
herhalingsvaccinatie hebben gehad.
Naast
de verlengde vaccinatie-intervallen, zoals de AAFP aanbeveelt, moeten er ook nog
andere voorzorgsmaatregelen worden getroffen. De Vaccine-Associated Feline
Sarcoma Task Force, een werkgroep van gespecialiseerde dierenartsen voor
tumorziektes, vaccinologie, etc., heeft de volgende preventieve richtlijnen
opgesteld :
-
van cocktails en meervoudige vaccins moet zo veel mogelijk worden
afgezien. Dat wil zeggen dat niet alle vaccinaties met één en dezelfde spuit
en op één en dezelfde plaats moeten worden gegeven, ook wanneer dit voor
dierenarts en patiënt het gemakkelijkst is en het injecteren het snelste gaat.
Hoe meer vaccins in een keer worden toegediend hoe hoger het risico op het
optreden van vaccinatiesarcoom.
-
de vaccinatie tegen kattenziekte en niesziekte moet aan de zijkant
van de borst worden toegediend, de vaccinatie tegen hondsdolheid in de rechter
achterpoot (rabiës = r = rechts) en de vaccinatie tegen FeLV in de linker
achterpoot (LV = l = links). Een poot kan in noodgevallen worden geamputeerd om
de uitbreiding van tumoren een halt toe te roepen. Katten kunnen met drie poten
ook goed leven.
-
Tenslotte moet er tussen de schouders absoluut niet
meer worden gevaccineerd, daar het zeer moeilijk is om op die plaats tumoren
operatief te verwijderen.
Vaccinatiesarcoom
kan tot op heden slechts worden behandeld door radicaal te opereren, tot ruim in
het omgevende gezonde weefsel. Na de operatie treedt in 80% van alle gevallen
herhaling op. Dit wordt in eerste instantie veroorzaakt door het onderschatten
van de neiging tot woekeren van dit soort tumoren door de dierenartsen. Vaak
worden elementaire grondregels van de tumorchirurgie niet in acht genomen, zo
berispt Dr. Martin Kessler zijn collega’s in het tijdschrift 'Kleintiermagazin',
juli-augustus 1999 (Geneeskunde van kleine huisdieren).
Pas
op met spuiten!
Vastgesteld
werd dat de meeste vaccinatiesarcomen optreden na het vaccineren tegen
hondsdolheid en FeLV, echter na een vaccinatie tegen kattenziekte en niesziekte
kan ook een gezwel ontstaan. Vele Amerikaanse specialisten voor kankerziekten
van kleine huisdieren spreken intussen niet meer van vaccinatiesarcomen maar van
injectieplaatssarcomen, daar deze tumoren ook na andere injecties zijn
waargenomen. Zo werd in de Newsletter of the Veterinary Cancer Society (zomer
1999) een sarcoomgeval beschreven dat optrad na een injectie met Lufenuron (een
middel tegen vlooien, handelsnaam Program). Franse dierenartsen berichtten
eveneens van een sarcoomgeval na een antibiotica-injectie.
Katten
reageren op injecties veel gevoeliger dan andere kleine huisdieren, ze tonen een
sterke neiging tot cellulitis (ontsteking van het bindweefsel in de huid).
Vooral katten waarbij zich na vaccinaties of andere injecties al eens een
knobbel ontwikkeld heeft, zouden eigenlijk alleen nog maar geïnjecteerd mogen
worden als de werkzame stof zich op geen enkele andere wijze laat toedienen. Bij
lang niet elke kat ontwikkelt zich een knobbel na een injectie en lang niet elke
knobbel is een sarcoom. Wanneer een kat er toe neigt knobbels te ontwikkelen
moet men echter voorzichtig zijn met injecties en deze zo min mogelijk
toepassen.
Nog
veel geschilpunten.
Veel
vooraanstaande Amerikaanse vaccinologen zijn van mening dat er niet meer zo vaak
moet worden gevaccineerd. Ze ondersteunen daarmee de pogingen van de
vakorganisaties voor het verkrijgen van erkenning van de nieuwe
vaccinatierichtlijnen en de invoering ervan.
Over
verschillende kwesties bestaan niettemin nog vele meningsverschillen. Zo pleit
de ene vaccinatie-deskundige ervoor zoveel mogelijk vaccins met levende
verwekkers toe te passen, daar deze werkzamer zouden zijn. Anderen zeggen dat
vaccins met dode verwekkers thans evenzeer werkzaam zijn. Daarnaast is er nog de
opvatting dat men voor luchtweginfecties beter vaccins kan gebruiken die
rechtstreeks op het neusslijmvlies worden aangebracht met bijvoorbeeld een
vernevelaar, in plaats van injecties. De toediening op de plaats waar de
ziekteverwekkers daadwerkelijk toeslaan is nog altijd het meest effectief.
Ook
over het gebruik van cocktailvaccins lopen de meningen uiteen. Voor honden zijn
er cocktailvaccins welke tot zeven verschillende deelvaccins bevatten, voor
katten tot vijf deelvaccins. Critici van meervoudige vaccins verwijzen naar de
ervaringen hiermee in de humane geneeskunde, bij mensen hebben cocktailvaccins
ook meestal meer bijwerkingen dan enkelvoudige. De eenvoud van het gebruik van
cocktailvaccins leidt er ook toe dat er meer vaccinaties worden gegeven dan er
eigenlijk noodzakelijk zijn.
Er
bestaat eensgezindheid over het feit dat een aantal vaccinaties in veel gevallen
ten overvloede zijn en dus niet routinematig zouden moeten worden gegeven, in
tegenstelling tot de aanbevelingen van de fabrikanten. Het betreft hier
bijvoorbeeld vaccinaties tegen Chlamydia en Microsporumcanis bij katten en
Leptospirose en Borreliose bij de hond. Hierbij moet worden opgemerkt dat
vaccinaties tegen bacteriële ziekteverwekkers of tegen Chlamydia, in het geval
dat deze werkelijk nodig zijn, zoals in asiels, met kortere tussenpozen gegeven
dienen te worden dan vaccinaties tegen virale ziekten.
Weerstand
tegen het nieuwe vaccinatieschema.
In
de VS is er momenteel veel deining ontstaan in de vaccinatiepraktijk. De nieuwe
richtlijnen van de AAFP zijn intussen vooral ingeburgerd bij de universitaire
veterinaire klinieken. De zelfstandig praktiserende dierenartsen doen er wat
langer over om af te stappen van hun gebruikelijke vaccinatiemethoden. Hun
argument is dat katten zonder jaarlijkse vaccinatie ook niet meer regelmatig
worden gecontroleerd. Hierin klinken ook economische motieven door, men vreest
voor een terugloop in het aantal consulten. Uit een in 1996 in de VS uitgevoerd
onderzoek blijkt dat vaccinaties de grootste bron van inkomsten voor
dierenartsenpraktijken zijn. Volgens professor Horzinek is het in Europa zo, dat
20 tot 40% van de inkomsten van dierenartsen wordt verkregen door vaccinaties:
'Voor een doorsnee kleine huisdieren praktijk, vormen vaccinaties de financiële
basis'.
De
zorg dat katten niet meer jaarlijks ter controle komen rechtvaardigt weliswaar
geen overbodige en soms zelfs schadelijke vaccinaties, maar als argument is dit
niet zomaar van de hand te wijzen. Vele katten worden slechts voor vaccinaties
naar de dierenarts gebracht, zodat ziekten alleen bij deze gelegenheid worden
ontdekt en behandeld. Enkele dierenartsen raden daarom aan de
herhalingsvaccinaties volgens het nieuwe drie-jaren-vaccinatieschema versprongen
te laten toedienen. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld katten die buiten komen in
het ene jaar tegen kattenziekte en niesziekte worden gevaccineerd, in het
volgende jaar tegen hondsdolheid en het jaar daarop tegen FeLV. In het daarop
volgende jaar wordt dan weer tegen kattenziekte en niesziekte gevaccineerd,
zodat er drie jaar zit tussen de afzonderlijke vaccinaties tegen dezelfde
ziekteverwekker. Andere deskundigen achten het zinvoller de kattenbezitters door
een goede voorlichting zo ver te krijgen dat zij met hun kat jaarlijks op
controle gaan bij de dierenarts.
Voor
de zekerheid de antistofconcentratie meten?
Zelfstandig
gevestigde dierenartsen in de VS propageren thans om in plaats van een
jaarlijkse herhalingsvaccinatie een jaarlijkse bepaling van
antistofconcentraties uit te voeren. Enkele virologen achten dit niet geheel
zinvol, onder meer daar de antistofconcentratie niet zomaar vertaald mag worden
naar bepaalde mate van immuniteit. Een belangrijke rol hierbij speelt de
zogeheten celgebonden immuniteit, die moeilijk meetbaar is. Zo zegt professor
Alice Wolf: 'Ik wed dat ik geen antistoffen tegen waterpokken meer heb, terwijl
het vele jaren geleden is dat ik deze ziekte had. Toch ben ik vol vertrouwen dat
ik daartegen nog altijd immuun ben, omdat het bekend is dat deze immuniteit
levenslang duurt. Daarbij blijft het gelijk of de immuniteit tengevolge van een
natuurlijke infectie of als gevolg van een vaccinatie ontstaan is.' Ook
professor Horzinek trekt als toelichting een parallel tussen mens en dier:
'Immuniteit tegen mazelen blijft levenslang in stand, ik ken geen dierenarts die
van zijn huisarts jaarlijks een vaccinatie tegen mazelen zal verlangen. De
meeste dierenartsen in Europa vaccineren echter jaarlijks honden tegen de
besmettelijke hondenziekte en hondenziekte is niets anders dan hondenmazelen.'
Horzinek voegt aan zijn woorden toe: 'Daarnaast verlangt geen enkele dierenarts
van zijn huisarts een jaarlijkse meting van wat voor antistofconcentratie dan
ook.'
Een
voorlopig compromis.
In
de VS spannen de vakorganisaties zich in de vaccinatiefrequentie terug te
brengen naar een wetenschappelijk onderbouwde standaard en het nieuwe schema
over een breed front in te voeren. Het drie-jaren-interval overeenkomstig het
AAFP-schema is echter ook slechts een compromis daar bekend is dat een
vaccinatie tegen kattenziekte en niesziekte een langere bescherming biedt. Zo
benadrukt de universitaire dierenarts Alice Wolf dan ook dat de richtlijnen van
de AAFP niet in steen gebeiteld zijn: 'Er zijn goede klinische bewijzen die
aantonen dat een vaccinatie in de kittenleeftijd katten levenslang tegen
Panleukopenie beschermt en er worden thans onderzoeken uitgevoerd die dat verder
zullen onderbouwen. Vergelijkbare onderzoeken worden nog uitgevoerd en zijn
bijna gereed voor publicatie, hierin wordt aangetoond dat de vaccinatie tegen
hondenmazelen meer dan drie jaar bescherming geeft.' Waarschijnlijk worden de
vaccinatierichtlijnen in de toekomst aangepast aan de nieuwe wetenschappelijke
inzichten.
De
situatie in Duitsland.
Terwijl
er in de VS intussen wordt nagedacht over een levenslange bescherming door een
eenmalige vaccinatie, waarvoor nu al veel spreekt, is de vaccinatiepraktijk in
Duitsland niet echt gericht op vernieuwingen. Eind 1999 presenteerde professor
Hans Lutz op een dierenartsencongres in Nürnberg een door hem zelf opgesteld
vaccinatieschema, helaas zonder dit nader te motiveren. Volgens zijn
vaccinatieplan zouden katten een basisvaccinatie in de kittenleeftijd moeten
krijgen en vanaf het eerste levensjaar telkens jaarlijks tegen kattenziekte en
niesziekte moeten worden gevaccineerd totdat de katten drie jaar oud zijn. Vanaf
dan kan de vaccinatiefrequentie bij binnenshuis gehouden katten, dat wil zeggen
katten die geen contact met andere katten kunnen hebben, 'wel probleemloos met
twee tot drie jaar verlengd worden' volgens Lutz (Voordrachtsmanuscript, Nürnberg
1999). Op welke inzichten met betrekking tot de duur van de bescherming dit
schema berust, werd door Lutz niet meegedeeld.
Ook
op het Veterinaire Congres in Düsseldorf, gehouden in november 2000, vormden
vaccinatie-intervallen slechts een ondergeschoven thema, een principieel debat
werd er niet over gevoerd. In elk geval zei professor Horzinek: 'De jaarlijkse
vaccinatie tegen van alles en nog wat, is eerder een volksbijgeloof.' Hij riep
de vaccinfabrikanten op weer enkelvoudige vaccins aan te gaan bieden, dus alle
entstoffen afzonderlijk, zodat elke kat individueel en overeenkomstig zijn
risicosituatie kan worden gevaccineerd. Professor Niels Pedersen stelde het
helder: 'Vaccineren is geen economische maar een medische procedure'. En
professor Horzinek verklaarde in Düsseldorf tijdens een Tv-interview: 'Wij
waren tot voor vijf à zes jaar terug nog de mening toegedaan dat vaccinaties
niet schadelijk zijn, baat het niet dan schaadt het in elk geval ook niet.
Intussen weten we dat dit niet zo is'. Op de vraag waarom het huidige schema dan
nog altijd bestaat antwoordde hij: 'De reden daarvoor is dat eigenlijk niemand
erin geïnteresseerd is om minder vaak te vaccineren. Het is het
wetenschappelijke inzicht dat stelt dat het niet nodig is zo vaak te vaccineren
omdat men met langere tussenpozen toe kan. Maar noch de dierenarts, die zijn
patiënten graag jaarlijks wil zien, noch de vaccinfabrikanten hebben er baat
bij dat er minder gevaccineerd wordt.'
De
verantwoordelijkheid van de dierenarts.
Vele
Duitse dierenartsen wijzen het nieuwe vaccinatieschema af, met als argument dat
zij zich alleen al op basis van aansprakelijkheidsgronden aan het door de
fabrikant opgegeven vaccinatieschema dienen te houden. In de VS heeft de
aansprakelijkheid van de dierenarts een heel andere betekenis dan in Duitsland,
bij behandelingsfouten worden er veel hogere schadeloosstellingen betaald dan in
Duitsland. De belangrijke American Animal Hospital Association (AAHA, Federatie
van Veterinaire Klinieken), heeft in augustus 1999 een stellingname openbaar
gemaakt met betrekking tot de vraag hoe het zit met de aansprakelijkheid in
geval van afwijking van het in de bijsluiter opgegeven gebruik van vaccins.
Daarin stelt men: 'Steeds meer universiteiten, erkende deskundigen en mensen uit
de praktijk bevelen aan minder vaccins toe te dienen bij huisdieren. Dit heeft
het zeer reële voordeel dat daarmee negatieve bijwerkingen en het onnodig op
kosten jagen van de klanten wordt verminderd. Aan de andere kant is er een zeker
risico dat er een ziekte op kan treden bij een bepaald dier of een groep dieren,
die voorkomen had kunnen worden. Ondanks dat worden afwijkingen van de
aanbevolen toepassingswijze steeds gebruikelijker en in toenemende mate
geaccepteerd, reden waarom zij als geaccepteerde behandelingsstandaard moet
worden gezien.'
Dierenartsen
die minder vaak vaccineren, handelen hierdoor 'overeenkomstig de mening van
erkende wetenschappers'. De beroepaansprakelijkheidcommissie van de American
Veterinary Medical Association (grootste vereniging van dierenartsen in de VS)
heeft bevestigd dat de dierenartsen die zich naar breed erkende standaarden
richten ondersteund en verdedigd dienen te worden, voor zover zij niets
illegaals of onethisch doen. Met andere woorden: zowel de aanhangers van de
gebruikelijke richtlijnen als de voorvechters van nieuwe vaccinatieschema’s
genieten de bescherming van hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Een
gewoonte kan een behandelingsfout zijn.
In
een Duitse vakpublicatie betreffende de verantwoordelijkheid van dierenartsen
schrijft de jurist Cord Gaus: 'De arts is altijd verplicht met de vereiste
zorgvuldigheid te handelen, d.w.z. op basis van inzichten uit de medische
wetenschap en niet op basis van gewoonte of gebruikelijke zorgvuldigheid.'
Belangrijk in deze zin is dat de vereiste zorgvuldigheid beslist niet
overeenkomt met de 'gebruikelijke' zorgvuldigheid. Verder staat er in het
artikel: 'Ook de dierenarts is aan zijn patiënten, c.q. dierenbezitters, in
principe verplicht te kiezen voor de veiligste methode. Het feit dat een methode
gebruikelijk is, is niet voldoende een medische fout te ontkennen of zich ervoor
te verontschuldigen, als niet tegelijkertijd datgene wordt gedaan wat volgens de
laatste regels en ervaringen van de medische wetenschap ter voorkoming van
letsel gedaan moet worden.'
In
welk geval moet een dierenarts de gevolgen van zijn aansprakelijkheid vrezen:
wanneer een kat door te veelvuldige of overbodige vaccinaties een fibrosacroom
oploopt, of wanneer een kat die slechts om de paar jaar wordt gevaccineerd,
niesziekte krijgt? (hetgeen ook door een jaarlijkse vaccinatie niet met 100%
zekerheid te voorkomen is). De niesziekte zal het dier hoogst waarschijnlijk
overleven, het vaccinatiesarcoom daarentegen niet. Voor het overige kunnen
vaccinaties om verschillende redenen mislukken: omdat er nog werkzame
antilichamen, afkomstig van de moeder, in het kitten aanwezig waren, omdat het
vaccin niet deugde (ook dat komt voor), omdat er een nieuwe variant van een
bepaalde ziekteverwekker is ontstaan (waartegen de op de markt aanwezige
producten nog geen bescherming bieden), enzovoorts. Geen enkele dierenarts kan
voor 100% de werkzaamheid van een vaccinatie garanderen, dat verlangt ook
niemand van hem. Wat wel kan worden verlangd, is dat een dierenarts kennis neemt
van de nieuwste wetenschappelijke inzichten en het ontstaan van letsel bij zijn
patiënten zoveel mogelijk tracht te voorkomen door in overeenstemming met de
mening van vooraanstaande deskundigen een wetenschappelijk onderbouwd
vaccinatieschema toe te passen, waarmee men zo min mogelijk risico loopt.
Vaccineren
- ja, maar met mate.
Alle
katten (en honden) moeten ordentelijk zijn gevaccineerd, maar dan bij voorkeur
wel naar de laatste stand van de wetenschap en niet volgens 20 jaar oude
schema’s waarvoor de wetenschappelijke basis ontbreekt. Wie zijn katten
overeenkomstig de in de VS gebruikte richtlijnen en onder afweging van het
individuele infectiegevaar laat vaccineren, loopt geen risico, daar de katten
aan de overzijde en aan deze zijde van de Atlantische Oceaan dezelfde natuur en
bouw hebben.
Iedere
kattenhouder(ster) kan zelf de soort en de frequentie van vaccinaties bepalen,
want in Duitsland geldt er geen vaccinatieplicht voor huisdieren (noot van de
vertaler: in Nederland ook niet). Alleen bij hondsdolheid treedt de wetgever op:
wanneer er in de omgeving hondsdolheid optreedt, kunnen niet-gevaccineerde
dieren of dieren, die langer dan een jaar geleden hiervoor zijn gevaccineerd,
volgens de wet worden gedood, of ze nu daadwerkelijk geïnfecteerd zijn of niet
(noot van de vertaler: in Nederland kan quarantaine verplicht worden, euthanasie
niet, behalve bij dieren die al ziek zijn). Van de bescherming tegen
hondsdolheid moet men daarom niet afzien wanneer een infectierisico aannemelijk
is. Het zou prijzenswaardig zijn wanneer de dierenartsen zich zouden inzetten
voor de toelating en erkenning van vaccins met een bewezen beschermingsduur van
drie jaar. Ook diegene die zijn kat in een dierenpension wil onderbrengen moet
het dier opnieuw laten vaccineren, maar verder heeft men de vrije hand hierin en
die moet men ook gebruiken.
Tenslotte
nog een nawoord van professor Ronald D. Schultz:@TC:Mijn eigen huisdieren worden als kitten of welp een- of tweemaal
gevaccineerd en verder niet meer, met uitzondering van de
hondsdolheidvaccinatie, die elke drie jaar wordt gegeven sinds een
drie-jaar-product verkrijgbaar is. Ik pas dit programma toe sinds 1974 en er is
bij onze huisdieren, noch bij de huisdieren van mijn kinderen en neef ooit een
infectieziekte opgetreden.
Auteursrechten: Originele
artikel in het Duits: Copyright 2000 Monika Peichl. Nederlandse vertaling uit
het Duits, Copyright 2002 C.W.J. Pouw, met welwillende toestemming van de
oorspronkelijke auteur, Monika Peichl en de Duitse Ragdoll-vereniging.
Internetinformatie:
www.cvmbs.coloste.edu (Vaccinatieplan van de
Veterinaire Kliniek van de Colorado State University, met opgave van de
toegepaste vaccinatieproducten en literatuurlijst)
www.maxshouse.com/vaccinshtm
(Vaccinatieplan van de Cornell University)
www.avma.org/vafstf (Informatie over
vaccinatiesarcomen)
www.api4animals.org/default.asp?ID-558 (AAFP/AFM-Report
1998, uitvoerige beschrijving van de infectieziekten en vaccinatieintervallen)